Er was toch enige belangstelling voor het verhaal over de mogelijkheid dat de eerste mens misschien uit de ruimte zou kunnen komen. Dit noemde ik in het topic van Heartcore als andere mogelijkheid waarom het menselijk brein zo snel is geëvolueerd. Dat we dus niet zoals uit Darwinistisch oogpunt te vermoeden is, afstammen van primaten (apen), maar dat we door Anunaki (bewoners van de vermeende 10e planeet van ons zonnestelsel) middels reageerbuisbevruchting zijn gemaakt om als slaven te dienen.
Er zijn zelfs nog mensen die op dit verhaal verder hebben doorgeborduurd en beweren dat onder andere President Bush afstamt van de Anunaki.
Nou hier is het verhaal dat ik bij "The stoned ape theory" even aanhaalde volledig. Misschien moet je het maar even uitprinten, want het is toch een aardige lap tekst.
Ben benieuwd wat jullie er over denken. Ik vond het op zijn minst vermakelijk en in zekere zin zelfs wel aannemelijk.
Er zijn zelfs nog mensen die op dit verhaal verder hebben doorgeborduurd en beweren dat onder andere President Bush afstamt van de Anunaki.
Nou hier is het verhaal dat ik bij "The stoned ape theory" even aanhaalde volledig. Misschien moet je het maar even uitprinten, want het is toch een aardige lap tekst.
Een groot deel van de wetenschappelijke verworvenheden van onze tijd moet al eens eerder, in een ver verleden, hebben bestaan op de planeet Phaëton, die tussen Mars en Jupiter om de zon draaide. Maar met hun uitvinders verdwenen zij in het duister van de tijden. Pas sedert ongeveer twee eeuwen begint deze kennis weer langzaam op te duiken. Zo herinneren prehistorische beschavingen met enorme zich over de hele aardbol uitstrekkende bouwwerken, testen van muren, monolieten en in de oceaan verzonken ruïnes aan een glorieus verleden. Al die met onvoorstelbare bekwaamheid en technologische kennis gebouwde constructies vormen een boodschap over het verloop van de tijd. Stenen zijn er de zwijgende getuigen van dat onze civilisatie niet de eerste is. Want lang voor ons waren er anderen, bedreven in astronomie, wiskunde en fysica en al bekend met elektriciteit, telescopen, computers en vliegmachines. Zij hadden onze aarde al in kaart gebracht eer wij haar herontdekten. De overblijfselen van die beschavingen, voor zover ze niet door meteorietinslagen, zondvloeden, ijstijden, slingeringen van de aardas en andere rampen zijn aangetast, doemen voor onze ogen op als geweldige stenen monumenten, vooral als piramides, overal op aarde - in Afrika, Azië, Egypte, op het Amerikaanse continent, in Australië en in Europa. De drang tot het bouwen van piramides is nog altijd even 'hinderlijk' raadselachtig als de piramides zelf; niettemin zijn ze er. De overeenstemming van de geofysische en astronomische criteria ten aanzien van hun oriëntatie en vormgeving is zonder meet verbluffend. Kan het verder, om maar eens een detail te noemen, wel toeval zijn, dat het piramidenveld van Tiahuanaco in Peru door de inheemse bevolking sinds mensenheugenis Chucara wordt genoemd, dat het oudste piramidenveld van Egypte de vergelijkbaar klinkende naam Sakkara draagt en dat de Babylonische tempelpiramides ziqqurat (zigurrat) heten? In de afdeling Voor-Azië van het Pergamom museum in Berlijn leidt onder catalogusnummer VA/243 de oudste sterrenkaart van de mensheid een haast verborgen bestaan. Al 4000 jaar voor Nicolaus Copernicus was een onbekende astronoom kennelijk in staat het ons intussen wel vertrouwd geworden zonnestelsel astronomisch correct en op schaal voor het nageslacht op een Akkadisch rolzegel vast te leggen. In de juiste volgorde weergegeven: de kleine Mercurius, dan Venus en de Aarde even groot, de Maan, Mars, de reuzen Jupiter en Saturnus, de 'tweelingplaneten' Uranus en Neptunus en tenslotte de dwerg Pluto. Behalve deze verbazingwekkende details zijn op het rolzegel ook nog twee priesters te onderscheiden, die - in zekere zin als getuigen van hun tijd - aan de hemelgodheid Enlil twee geiten offeren. Hoe is het mogelijk dat de astronomische kennis van die Soemerische priester-geleerden voor die van de moderne tijd in niets onderdoet? Welk geheim gaat daarachter schuil? Wij roepen het volgende in herinnering: de mensen van de Klassieke Oudheid, van de Middeleeuwen en zelfs nog van de Renaissance kenden niet meer dan zes planeten. Uranus werd pas in 1781 door Friedrich Wilhelm Herschel ontdekt, 110 jaar na de uitvinding van de spiegeltelescoop door de mathematicus en fysicus Isaac Newton. Johann Gottfried Galle spoorde in 1846 de planeet Neptunus op, en pas in 1930 identificeerde Clyde Tombaugh Pluto, als laatste thans bekende planeet van ons zonnestelsel. Doch op het Akkadisch rolzegel zijn niet alleen die negen planeten vastgelegd maar ook nog een tiende, tussen Mars en Jupiter. Al voor de ontdekking van Uranus kwamen de sterrenkundigen Johann D. Titius en Johann Bode op grond van berekeningen tot de slotsom dat de banen van de planeten om de zon volgens een vaste ordening verlopen. Nadat Titius in 1766 ontdekt had dat ten aanzien van de onderlinge afstand van de planeten een mathematische relatie bestaat, legde Bode deze afstandsrelatie na nauwkeurig onderzoek in 1772 vast in de zogenaamde regel van (Titius-) Bode. Op 1 januari 1801 ontdekte Giuseppe Piazzi in Palermo een nietig hemellichaam van slechts 768 km doorsnee, en gaf aan het miniplaneetje de naam Ceres. Intussen zijn er enkele duizenden planetoïden tussen Mars en Jupiter bekend en het werkelijke aantal 'brokken' zou wel eens om en nabij de vierduizend kunnen loggem; deze draaien in de zogenoemde planetoïden- of asteroïdengordel hun banen om de zon. Zoals al eerder opgemerkt is een aantal astronomen en geofysici ervan overtuigt dat deze gesteentebrokken restanten van een gewezen planeet zijn. Deze hypothetische planeet kreeg zelfs een naam: Phaëton, naar de zoon van de zonnegod Helios uit de Griekse mythologie. Phaëton wilde de zonnewagen besturen doch wist de paarden niet in te tomen. Hij kwam daarbij te dicht bij de aarde, waar hele landstreken in brand vlogen en andere rampen onze planeet teisterden. Buiten zichzelf van woede slingerde Zeus hem toen de Eridanos in, de rivier die de zielen van de gestorvenen naar de onderwereld voert. Symboliseert deze mythe een ware gebeurtenis, een kosmische ramp waar ook de Aarde bij betrokken was? Zijn de mysterieuze ringen om Saturnus en Jupiter, de opeenhoping van kraters in onder andere Mars en onze maan, de merkwaardige Marsmanen Phobos ('Angst') en Deimos ('Schrik') naast de gordel van asteroïden sporen en overblijfselen van een planeet die om nog onbekende redenen uiteensprong? Men zou zeggend at die hypothese door de sterrenkaart op de Soemerische rolzegel wordt gesteund. De ondergang van Phaëton kan dan ook niet in een al te ver verleden hebben plaatsgevonden. Wie waren deze Soemeriërs, die zo'n hoogontwikkelde beschaving hadden en van ie de kennis van het zonnestelsel duizenden jaren geleden al zo ongemeen precies was. Een eerste vermelding van hen vinden we in de Bijbel: 'Kus verwekte Nimrod; deze werd de eerste machtige heerser op aarde; (...) Oorspronkelijk lag zijn rijk in Babel, Erek, Akkad en Kalne, in het land Sinear.' (Gen. 10:8-10)/ Maar hoe kon dat voormalige koninkrijk in het land 'Sinear' aangetoond worden? Waar zouden nog verborgen getuigenissen daarvan gevonden kunnen worden? Eeuwenlang maakten reizigers en bezoekers van Tweestromenland (Mesopotamië) melding van zogenaamde 'tells' - heuvels - op de vlakte die zich uitstrekt tussen de Eufraat en de Tigris. Deze heuvels waren volgens de plaatselijke legenden de overblijfselen van ooit machtige steden. In 1686 ontdekte de Duitse medicus en geleerde Engelhart Kämpfer de voormalige Perzische koningstad Persepolis, dat door Alexander de Grote verwoest was. Hij dacht dat de 'cuneates' (wigvormige indrukken) op de fresco's versieringen waren. Pas later ontdekte men dat het hier ging om een geschreven taal, het spijkerschrift. De ontcijfering volge pas in 1835 dank zij de Britse officier en oriëntalist Henry Rawlinson. In 1840 ging de Engelsman Henry Austen Layard naar de huevel die door de inheemsen 'Birs Nimrud' werd genoemd. Zou dit het oudtestamentische Nimrod zijn? Layard vond hier overblijfselen van een oude zeer grote stad. Later bleek dat daar ooit het militaire centrum van de Assyriërs, Kalku (Kalne) was geweest. Tijdens een tweede opgravingsexpeditie in de buurt van Mosul legde Layard de hoofdstad van het Assyrische Rijk - Nineve - bloot, die haar luister aan koning Sanherib te danken had. De Fransman Paul Emile Botta legde bij Chorsabad, paleis van de Assyrische koning Sargon bloot. Dit paleis werd sterk gedomineerd door een vijf etages tellende piramide, een zogenoemde ziggurat. Voor de vakwereld waren de ontelbare kleitabletten van veel meer waarde. Uit inscripties weten we dat er omstreeks 2400 v.C. het koninkrijk Akkad door Sargon I werd gesticht. Zijn rijk strekte zich uit van de Perzische Golf tot aan de Middelandse Zee en had Uruk en Ur verslagen. Als het Bijbelse Erek identiek is aan Uruk moet Sargon I de bijbelse Nimrod zijn geweest. Archeologen groeven in Warka Uruk op, later werd ook Ur ontdekt. Uit kleitabletten uit de bibliotheek van Assurbanipal in Nineve bleek dat er behalve het Akkadisch nog een oudere taal, het Soemerisch, bestond. De naam Sumer (Sjoemer) betekent 'Land van de Wakers/Oppassers'. De Egyptenaren noemden het aardse huis van hun goden 'Ta Neter', 'Land van de Wakers'. Stond de wieg van de mensheid in Sumer? Is alles daar begonnen? Dankzij Akkadisch-Soemerische woordenboeken waren de geleerden in staat het Soemerisch te ontraadselen. Toen de sumeroloog Samuel N. Kramer een inventarisatie van het letterkundig erfgoed van de Soemeriërs opmaakte, viel hij van de ene verbazing in de andere. De Soemeriërs hadden de eerste scholen en universiteiten, het eerste uit twee kamers bestaande parlement, de eerste historicus, de eerste farmaceut, de eerste 'boerenkalender' (almanak), de eerste kosmogonie, de eerste spreekwoorden en gezegden, de eerste liefdesgeschiedenis, de eerste literaire disputen, de eerste bibliotheekcatalogus, de eerste wetten en maatschappelijke hervormingen, de eerste geneeskunde, de eerste chirurgie, de eerste landbouwkunde, en het eerste haken van de mens naar de wereldvrede, eendracht en de droom van de mensheid: onstervelijkheid. Innovaties als getuigenis van een bloeiende cultuut, of liever gezegd: van de moeder van alle culturen. Van een cultuur die 'uit het niets' opdook, want niemand weet precies waar de Soemeriërs vandaan kwamen. Opeens waren ze er. Tegen 3800 v.C. vestigden ze zich in het Tweestromenland tussen Eufraat en Tigris ongeveer waar nu Irak ligt. Door een spitsvondig ontworpen stelsel van kanalen tussen de rivieren irrigeerden ze de woestijngebieden, en maakten ze die vruchtbaar. Ze bedreven scheepvaart en hadden niet alleen boten voor vervoer over de kanalen, maar ook zeewaardige schepen waarmee de hele Indische oceaan werd bevaen. De Soemeriërs kenden alleen al 105 begrippen voor verschillende scheepstypen, wat toch wel van een zeer ontwikkelde zeevaarderscultuut getuigt. Voorts waren zij meersters in landbouw en architectuur. Ze vonden de emailleeroven uit en richtten van gebakken stenen geweldige muren, huizen, gebouwen en steden op. De Soemerische stad Nippur bezat alles wat van een stad een grote stad, een metropool maakt: scholen en bibliotheken, een centraal ziekenhuis, openbare badinrichtingen, verzorgde winkelstraten en bierhuizen. In het centrum verhief zich de ziggurat, een zeven etages tellende tempeltoren, welke zowel tempel als observatorium van priesters en astronomen was. Een van de erfenissen van de Soemeriërs is dan elf en twaalf op tien volgen in plaats van één(en)tien en twee(en)tien. De jaartelling, de eesrte kalender, stamt uit Nippur en wordt door de archeologen gedateerd in het begin van het vierde millenium v.C. Aannemelijk is dat het 'begin van de telling der jaren' in de joodse kalender - het jaar 3761 v.C. - teruggaat op het jaar '0' van de kalender van Nippur. Ool de Soemerische hemellijsten hebben het over tien planeten, zon en maan, die ongemeen nauwkeurig worden beschreven. In feite hadden de Soemeriërs net als alle andere volkeren uit de Oudheid maar zes planeten 'mogen' kennen. Daarom werden die teksten als 'hemelmythen' uitgelegd. De Soemeriërs noemden de zon 'APSU' (zij die van het begin af bestond), Mercurius MUM.MU (een die geboren werd) en Venus heette LAHAMI (heerseres der veldslagen), de Aarde was KI of GI (droog land) of sjibu (zevende), Mars was LAH.MU (god van de oorlog), ook UTU.KA GAB.A (licht aan de poorten der wateren), soms ook 'Sjelibbu' (een nabij het midden van het zonnestelsel) genoemd. Jupiter hette 'Barbaru' (de blinkende) of KI.SCHAR (grootste van het vaste land). Daarentegen was Saturnus AN.SCHAR (Grootste des hemels). Uranus heette bij de Soemeriërs 'Kabbab Sjanamma', de 'tweelingplaneet' of EN.TI.MASCH.SIG, met de betekenis planeet met de kleur van het heldere groenachtige leven. Haar 'tweelingbroer' Neptunus was HUM.BA (de kleur van moeraslandvegetatie), Pluto was SCHU.PA (bewaker van de hemel). Hoe konden de Soemeriërs deze gegevens allemaal weten? Volgens hun eigen bronnen waren het de Annunaki geweest, die de grondslag voor hun cultuur hadden gelegd, hun steden hadden gebouwd en hen ingewijd hadden in de 'geheimen van de hemel'. De naam Annunaki betekent letterlijk zij die uit de hemel naar de Aarde zijn gekomen. Hun eerste nederzetting was ERIDU (verafgebouwd huis). Hun leider heette aanvankelijk EA en daarna ENKI. Het lijkt waarschijnlijk dat Eridu de Aarde haar naam heeft geleverd (Engels 'earth', Duits 'Erde', Aramees 'Ereds', Hebreeuws 'Eretz'. Ook de Erythreïsche Zee (naam van de Perzische Golf in de oudheid) is naar Eridu vernoemd. Enki noemde het land EDIN (huis der rechtvaardigen); het was de tuin van Eden, de woonplaats van de goden. De eerste groep Annunaki bestond uit vijftig personen, de tweede uit zeshonderd. Planmatig koloniseerden zij het land. De 'vogelstad' Sippar diende hun als ruimtevaartcentrum. BAD.TIBIRA (de lichte plaats) was het industriecentrum waar de ertsen verwerkt werden. LA.RA.AK werd het oriëntatiepunt voor aanzwevende ruimteschepen, SCH.RUPPAK werd hun cenrum van medische zorg. Tot vaste commandant van de missie Aarde werd Enlil benoemd. Hij stichtte het controlecentrum NIBRU.KI (het latere Nippur). Zijn ziggurat droep op de top een DIR.GA (donkere gloeiende kamer), waar de sterrenkaarten werden bewaard. Voor het verrichten van de zware arbeid schiepen de Annunaki de 'Lulu', de voorloper van de mens als prehistorisch reageerbuiskind. Volgens de Soemerische teksten komen de Annunaki van NIBIRU (de planeet die aan de hemel glanst en de middenpositie inneemt). Deze planeet wordt vermeld tussen Mars en Jupiter. Een andere naam die ook wel werd gegeven was 'Tiamat'.
De gangbare evolutietheorie zit vol tegenstrijdigheden. Dat betreft niet alleen het ontstaan van het leven op aarde, maar vooral de herkomst van de mens. Deze herkomsttheorie steunt slechts op relatief weinig beendervondsten. Het darwinisme is geen wetenschappelijk bewezen theorie, maar een wereldbeschouwing, een ideologie. Volgens de koran lag het paradijs op een andere planeet. In de zevende soera heet 'Al-Araf' (De Tussenmuur). Daarin staat dat Allah Adam naar Aarde verbande. Een Arabische legende verhaalt dat de Hadsjar al Aswad, de in de zuidoostelijke hoek van de Ka'aba in Mekka ingemetselde 'Zwarte steen' in oeroude tijd samen met Adam op aarde gevallen is. Dit kan een meteoriet zijn of een zogenaamde 'fluistersteen' of NABAR (Volgens de Soemeriërs gebruikt door de Annunaki voor het doorgeven van berichten overal op aarde en naar de hemel). In de mythen en legenden van de volkeren op de hele aarde worden tal van aanwijzingen voor de niet-aardse oorsprong van de mens gegeven. Volgens het zeer oude in het Sanskriet geschreven boek de 'Dzyan' vroeg de Aarde aan de 'Heer van het stralend Aangezicht' om zonen om de Aarde te bevolken. Volgens dit boek was de eerste generatie mensen 'de zonen van de Yoga', de tweede het ras der geslachtslozen en het derde, de mensen met beenderen. Deze laatste vermengden zich met de zonen van de nacht (van het heelal) en bracht zo het vierde ras voort. Volgens de Bijbel begonnen de mensen op aarde zich te vermenigvuldigen en vermengden zich met de zonen van de goden ('bere elohim'). Hieruit werden de Nefilim geboren, door Maarten Luther vertaald met 'reuzen', de mannen van naam (s(j)em). Het Semitische woord s(j)em heeft echter twee betekenissen. Als 'sju-mu' kan het 'datgene waardoor men in herinnering blijft', een gedenksteen of stèle, maar ook 'datgene wat een mu is', waarbij mu kan duiden op een vliegmachine van de goden. De 'mu' is een voorloper van de obelisk en de triomfzuil. Indien 'mu' wordt vertaald met raket dan wordt de volgende Soemerische hymne duidelijk: 'Heerseres des hemels (d.i. Isjtar/Inanna), Zij trekt het hemelgewaad aan, stijgt stoutmoedig hemelwaarts; over alle bevolkte landen vliegt zij in haar MU. Heerseres, gij die in uw MU verblijd omhoogwerkt naar de hemelse hoogten, boven al de rustende plaatsen vliegt zij in haar MU.' De Soemerische rolzegels vertonen langs de hemel voortglijdende, raketvormige objecten. Waren wellicht deze Nefilim, het volk met de raketten, prehistorische bezoekers uit de ruimte? En volk dat raketten gebruike kan niet uit de diepte van het heelal naar de Aarde gekomen zijn. Het was derhalve geen technische superbeschaving, maar een buitenaardse die uit het zonnestelsel stamde. Het woord Nefilim is afgeleid van het Semitisch NFL (omlaaggeworpen zijn), wat dus duidt op 'die op de aarde zijn afgeworpen. Kennelijk waren de Nefilim en de Annunaki identiek. Zoals uit het Boek (van de) Dzyan blijkt was de Aarde voor de afdaling van de 'zonen der wijsheid; door een kosmische ramp verwoest. Uit verschillende evolutietakken begon zich homonide leven te ontwikkelen. Doch de beslissende evolutionaire vonk was tot dan toe uitgebleven. In het wereldbeeld van de Dzyan is evolutie een door de 'Drakekracht' Fohat intelligent gestuurd proces. Volgens de oude Tibetanen heeft elke geschikte planeet als bestemming leven voort te brengen, toneel te worden van een evolutie. 'Kosmische zonen' aldus het 'Boek (van de) Dzyan' koloniseren maagdelijke planeten, om hun lotsbestemming in vervulling te doen gaan. Volgens de occulte joodse traditie, de Kabbala, bestonden er twee Adams - de 'hemelse Adam', die naar de aarde afdaalde en de 'aardse Adam', de diermens, die zich op aarde heeft ontwikkeld. IN het Gilgamesj-epos wordt zo'n diermens (wellicht een Neanderthaler?) beschreven. Hij heet 'Enkidu': 'die in de steppe geboren werd': 'Dicht behaard is zijn hele lichaam, toegerust met hoofdharen als een vrouw, hij kent gezin noch thuisland; voedt zich, met de gazellen, met gras; met de wilde dieren worstelt hij aan de drinkplaatsen; in de wemelende schepselen in het water verheugt zich zijn hart.' Volgens de Soemeriërs werd de mens geschapen als slaaf van de goden. De ondergoden van de Annunaki waren in verzet gekomen omdat de inspanning te groot was en het werk te zwaar. de Bijbel noemt de aanvoerder van de 'gevallen engelen' Lucifer. Enlil wil hem ;aten terechtstellen, maar Anu en diens zoon Enki hebben een beter plan: een 'Lulu' moet gecreëerd worden, een 'lagere primitief', de mens. Het vostel wordt door de Annunaki toegejuicht: 'Zij riepen tot de godin, de vroedvrouw der goden, ze vroegen de wijze Mammi: 'Gij, godin van de geboorte, schep arbeiders! Schep een simpele werker, die het juk moet dragen! Laat de werker het juk van de goden dragen!' Mammi creëerde de mens uit leem respectievelijk uit TI.IT. In het Soemerisch beteket dat leem, maar tevens 'hetgeen leven is;, en 'shiru' (vlees of zaad). Want 'lulu' betekent niet alleen 'primitief', maar ook 'de gemengde'. Toen sprak de godin tot de Annunaki: 'Jullie legden mij een taak voor, Ik heb haar uitgevoerd (...) Ik ontneem jullie de zware arbeid en leg hem de werker, de mens, op. Ik heb het juk van jullie weggenomen, ik heb jullie de vrijheid gegeven. Volgens het Soemerische scheppingsepos werd de mens 'boven het land' AB.ZU geschapen. AB.ZU was Zuidoost-Afrika, het land waar de mijnen van de Annunaki zich bevonden. In het Semitisch werd het ZA.AB genoemd. In BAD.TIBIRA werd het gouderts gezuiverd, nadat het naar Eridu was gebracht. Deze Afrikaanse goudmijnen lagen in Zuid-Zimbabwe (Monotopa), waar volgens oude Zoeloe-legenden - 'slaven gewerkt hebben die door het eerste Volk kunstmatig van vlees en bloed geschapen waren. Deze slaven vochten tegen de aapmensen toen de grote ster aan de hemel verscheen.' De meeste geleerden zijn het erover eens dat de mens inderdaad 'boven Abzu' ontstond, in Tanzania en Kenya. De Neanderthaler verscheen pas na de komst van de Homo Sapiens en is dus noch voorloper van de 'Cro-Magnon-mens', noch van de Homo Sapiens, de tegenwoordige mens. Volgens Het Gilgamesj-epos moeten Homo Sapiens en Neanderthaler ooit tijdgenoten zijn geweest. De Neanderthaler was echter nimmer de 'missing link'. De Neanderthaler moet trouwens niet zonder meer als stupide mensaap gekarakteriseerd worden; hij had een grotere herseninhoud dan de huidige mens en beschikte over een goed ontwikkeld spraakcentrum. Uit grafvondsten blijkt dat hij zijn doden begroef, en grafgiften, waaronder bloemen, aan de dode meegaf. Indien het ei van een primaatvrouwtje met het sperma en de genen van een Annunaki-god bevrucht en daarna bij een Annunaki-vrouw geïmplanteerd en door haar voldragen zijn, zou de mythe van de twee Adams te verklaren zijn: de 'aardse Adam' was het produkt van deze verbintenis - gelijk de mythische Gilgamesj - 'twee derde godheid, één derde mens'. De 'hemelse Adam' echter is zijn vader: Enki. Een astronaut van Nibiru, de planeet die wij Phaëton noemen. Hij is de 'missing link', de ontbrekende schakel, die tot het ontstaan van de mens leidde. De Soemerische scheppingsmythe gaat verder: 'Nadat Anu, Enlil, Enki en Sud de zwartkoppen (mensen) hadden geschapen, vermenigvuldigden zij bloeiende vegetatie in het hele land, kunstig schiepen zij vierpotige dieren; in de E.DIN plaatsten zij ze.' Volgens de Babylonische geschiedschrijver Berossus was het begin van de 'heerschappij van de goden' over tweestromenland 432.000 jaar voor de grote vloed, ongeveer 442.000 v.C. De Soemerische koninlijst zegt: 'Toen het koningschap uit de hemel kwam, was Eridu het eerste koninkrijk, A.LU.LIM werd koning in eridu, hij heerste 28.800 jaar. A.LAL.GAR heerste 36.000 jaar, Deze twee koningen heersten 64.800 jaar Eridu's koningschap werd op Bad Tibira overgedragen EN.MEN.LU.AN.NA heerste in Bad Tibiria 43.200 jaar EN.NEN.GAL.AN.NA heerste 28.000 jaar Drie koningen heersten 108.000 jaar... Acht koningen heersten 241.200 jaar. Toen kwam de vloed.' Dat zijn 414.000 jaar 'voor de vloed'. Gedurende 144.000 jaar of 40 'sjars', periodes van elk 3600 jaar. na de 'afdaling; naar de Aarde, 'duldden' de Annunaki ' de zware arbeid' op aarde eer ze in opstand kwamen. Als de Annunaki respectievelijk rond 442.000 en 426.000 v.C. op aarde kwamen dan moet hun opstand en daarmee de schepping van de mens ca. 300.000 à 280.000 jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dit komt overeen met het tijdstip dat de Homo Sapiens ontstond. enki wilde uit de 'Lulu' een intelligente en zelfstandige aardbevolking scheppen, terwijl het Enlil om heerschappij over de Aarde te doen was. Misschien wilde hij daar ooit de bevolking van de planeet nibiru vestigen. Volgens de fragmentarische 'Geschiedenis van Adapa' ontwikkelde Enki de mens met behulp van zijn eigen zaad verder tot een nieuwe modelmens, die hij Adapa noemde: 'Met groot inzicht vervolmaakte hij hem, wijsheid (had hi hem geschonken) (...) Hem had hij kennis gegeven, eeuwig leven had hij hem niet gegeven.' Enlil raakte buiten zichzelf van woede toen hij van Enki's experiment vernam. Hij eiste onmiddelijke vernietiging van die 'denkende mens'. Echter Anu had het laatste woord en enlil moest zich schikken. Niettemin verdreef hij de mensen uit zijn machtsgebied, de tuin van E.DIN. De mens was nu zelfstandig geworden en stond op het punt zich te gaan civiliseren. Adam en Eva verwekten nakomelingen. De Bijbel maakt gewag van tien generaties voor de zondvloed. Het was de periode waarin de 'zonen Gods', het volk van de s(j)em, met de dochters van de mensen verkeerden, de tijd van aanwezigheid van de goden op aarde. Daar kwam abrupt een einde aan toen 'de hemelen geschokt' werden, toen de 'planeet van de goden', Nibiru-Phaëton, explodeerde.
Als wij de oudste overleveringen van de mensheid - die van Soemeriërs, Voorindiërs, Chinezen, Egyptenaren en vele andere volkeren - onder de loep nemen, valt ons in verband met de mogelijkheid van vliegen telkens opnieuw een merkwaardige symboliek op: metaalachtig glimmende vogels, draken, vliegende schilden, ijzeren slangen, vliegende wagens en schepen. Stammen die nu mondiaal alleen uit dichterlijke fantasie of is toch veeleer sprake van gesymboliseerde beschrijvingen van tastbare vliegende toestellen, die interplanetaire reizen konden maken? Een Indische Sanskriettekst van M. Bharadwaja beschrijft in een achttal hoofdstukken de bouw van verschillende types vliegmachines - de zogenoemde Vimana's. Deze maakten niet alleen vluchten op aarde, maar ook en zonder problemen maakten ze interplanetaire reizen. De tekst beschrijft hoe vliegtuigen kunnen stilstaan en zelfs onzichtbaar gemaakt kunnen worden, het afluisteren van gesprekken en geluiden in vijandelijke toestellen, de richting te bepalen van waaruit vijandelijke vliegmachines naderen. In de bibliotheekcollectie van Assurbanipal bevond zich een Chaldeeuwse (Babylonische) weergave van de zondvloed, die tenminste 1500 jaar ouder was dan die van de Bijbel: 'Alle verschrikkelijke stormen kwamen tezamen, de zondvloed, de vernietigende, raasde met hen mee. Toen zeven dagen, zeven nachten de stormvloed door het land geraasd had, de geweldige ark op het grote water slingerde, kwam de zonnegod te voorschijn, hemel en aarde belichtend. Ziusudra opende een luik van de geweldige ark. Het licht van de held Utu viel in de geweldige ark. Ziusudra, de koning, wierp zich voor Utu neer. Een os slachtte de koning, slachtoffers bracht hij.' ZIU.SUDRA (in het Akkadisch Uta-Napisjtim genaamd) - koning van Sjurripak - belichaamde de Soemerische Noach. De Soemerische goden waren van het dreigende onheil op de hoogte. enlil wilde de mensheid aan de catastrofe overleveren omdat hun snelle vermenigvuldiging hem tegen de borst stuitte. Maar enki spande zich voor hun redding in. Hij haalde Enlil over een 'Sulili' te bouwen, een rondom met teer dichtgemaakt, overdekt schip. Enki gaf Uta-Napisjtim opdracht het zaad'van al wat leeft' aan boord te brengen. Toen kwam de ramp: 'De maan verdween (...) Het uiterlijk van het weer veranderde. De regen bulderde in de wolken (...) De windern werden wild (...) De zondvloed barstte los.' Evenals Noach belandde Uta-Napisjtim tenslotte op de berg Ararat. De Annunaki hadden de aarde tijdens de catastrofe verlaten en bevonden zich nu in een baan om de aarde: 'De grote Annunaki, die het lot bepaalt beraadslaagde met hen over het land. Zij die de vier gebieden geschapen hadden, de nederzettingen gevestigd hadden en het land overzagen, zij waren te hoog boven voor het mensgelacht.' De Annunaki besloten tussen zichzelf en de mensen koningen en priesters als intermediairs in te schakelen. 'het koningschap daalde af vanuit de hemel' en gaf de mensen opdracht allereerst de door de zondvloed verwoeste steden te herbouwen: 'Laat de stenen van alle steden op de gewijde plaatsen liggen, laat ze in heilige oorden rusten'. Het land werd in vier gebieden verdeeld. De mensen kregen Egypte, Tweestromenland en het dal van de Indus. Het vierde gebied - TIL.MUN - werd aan de goden voorbehouden. Het strekte zich uit vanaf het schiereiland Sinaï tot de Libanon en vormde het zogenaamde 'Heilige Land' van de Bijbel, zoals naderhand nog zal blijken. Dit gebied zou onder bevel van de godheid Sjamasj worden geplaatst. Uta-Napisjtim kreeg toestemming om in het 'land van de goden' te leven en -zoals zijzelf - onsterfelijk te worden. Later bleek dat de geschiedenis van de zondvloed slechts deel uitmaakte van een groter epos, dat nu bekend staat als het Gilgamesj-epos. Over Gilgamesj zelf wordt gezegd: 'Geheime dingen heeft hij gezien, wat voor de mens verborgen is, is hem bekend. Hij heeft zelfs mare gebracht van de tijden van voor de zondvloed. Hij ondernam ook de reis naar de (verte) inspannend en met moeilijkheden hij keerde terug en schreef al zijn beslommeringen in een stenen zuil.' De grote Kaukasische 'ingewijde' Georg Iwanowitsj Gurdjieff had van zijn vader verhalen gehoord die van generatie op generatie overgeleverd waren en die navertellingen van het Gilgamesj-epos waren gebleken. Gilgamesj was een nakomeling van de grote godheid Sjamasj, die Sippar stichtte. Na de zondvloed had een mensvrouw Sjamasj een zoon geschonken die later hogepriester werd van de tempel van An - tot zijn vader hem opdroeg de stad Uruk te stcihten. Hij regeerde 324 jaar, zijn zoon 420 jaar. Gilgamesj was de zoon van de koning van Uruk en van de godin NIN.SUN. Hij was de vijfde heerser over de stad. De godmens Gilgamesj raakt bevriendt met de diermens Enkidu. De wederom vermelde onbegrijpelijk lange levensduur van de 'god-koningen' van voor de zondvloed wekt het vermoeden dat in die tijd methodes bekend waren om het leven aanzienlijk te verlengen. Het land van de goden, TIL.MUN wordt beschermd door de wachter Chumbaba, die zich in de Libanon ophoudt. Gilgamesj is samen met Enkidu op weg om onsterfelijkheid van de goden te bemachtigen. De lange reis heeft het tweetal vermoeid en ze vallen in slaap. Midden in de nacht schrikt Gilgamesj, bevend over zijn hele lichaam, uit zijn slaap op. 'Ging daar soms een god voorbij?', vraagt hij huiverend aan Enkidu: 'Waarom ben ik nu toch zo ontdaan (...) Vriend, dat was wat ik zag en het was ontzettend: De hemelen krijsten, het aardrijk dreunde! De dag verstarde, duisternis daalde, een bliksem flitste, vlammen laaiden oP! Toen verdween de gloed, het vuur doofde. En al wat omlaagkwam werd as!' Beleefde Gilgamesj daar, van de 'woning der goden' uit, hoe een 'mu' - een raket - van start ging? Ondanks dit gaat het tweetal voort en ze bereiken de poort: 'Verwonderd staan ze aan de ingang van het woud. Waar Chumbaba placht te gaan was een voetspoor, heel recht liepen de sporen, een kanaal van vuur. Ze zien de Cederberg, de woonplaats van de goden, de sleuven van Isjtar,' 'Met zijn voetzolen stampt het (Chumbaba) op de aarde, doet Hermon en Libanon trillen. Toen kwamen zwarte en witte wolken, de dood regent als mist op hen neer.' Helaas zijn de kleitabletten op deze plek te slecht bewaard gebleven om eruit op te kunnen maken hoe Gilgamesj zich tegen het 'monster met de dodende stralen' verweerde. Slechts enkele raadselachtige verwijzingen naar 'lichtglansstalen' konden ontcijferd worden, die Chumbaba kennelijk tegen Gilgamesj inschakelde. Gifgas? Dodelijke straling? Chumbaba was in elk geval geen dierlijk mythisch monster, geen voorwereldlijke draak, maar naar alle waarschijnlijkheid een machinale verdedigingsrobot. Toch weet Gilgamesj hem met behulp van de god Sjamasj te verslaan. Het 'hemelgewaad' van de godin Isjtar is vermoedelijk een ruimtepak. Isjtar raakt verliefd op Gilgamesj, maar deze wijst haar liefde af, waarop zij hem vervloekt. Ze stuurt de 'hemelstier' op het tweetal af. Enkidu biedt het monster het hoofd. Briesend van woede woelt het door zijn gesnuif een krater in de aarde en als door een stormwind wordt Enkidu in dat gat geblazen. Maar hij weet er weer uit te klauteren en de hemelstier te doden. Gaat het hier nu om een mythe, om oeroude goden- en heldensagen of berust het Gilgamesj-epos toch op een 'antiek' mythologisch ingekleed verslag van werkelijk gebeurde dingen? Gilgamesj heeft volgens de Soemerische koningslijst 4900 jaar geleden geleefd. De grootste tempelruïne van de antiekewereld was eens de tempel van Baälbek. In 63 v.C. werd hier door de Romeinen begonnen met de aanleg van de Jupitertempel. Archeologische opgravingen vonden onder deze nog andere tempels. De oude Grieken vereerden hier hun zonnegod Helios en hadden de stad Heliopolis gedoopt. Volgens de Romeinse schrijver Macrobius (omstreeks 400 v.C.) aanbaden reeds de Assyriërs hier hun zonnegod Adad (Saturnalia I,23). Adad, zoon van Enlil en broer van Isjtar, werd koning over de 'berglanden van het Noorden'. De Soemerische naam voor Adad was Sjamasj. Was mogelijk Baälbek de landings- en startplaats van de Annunaki? Het platform van Baälbek bestaat uit zeer grote monolieten. De drie grootste zijn elk 20 meter lang, vier meter hoog en drie meter breedl elk van de drie enorme steenblokken weegt ruim boven de 1000 ton. Ze zijn niet alleen zwaarder dan de overige, ze zijn ook van veel en veel oudere datum. Voor de Arabieren was de tempel van Baälbek het oudste bouwwerk op aarde. Volgens overleveringen zou hij opgericht zijn in de tijd van Adam en Eva, die na hun verjaging uit de 'hof van Eden' in de omgeving van Damascus hebben geleefd. Damascus pretendeert de ;oudste stad van de wereld' te zijn, omdat Adam haar zou hebben gesticht. Volgens patriarch Johannes Maro van Damascus luidde de legende als volgt: 'Kaïn, zoon van Adam, bouwde de stad in het jaar 133 van de Schepping in een vlaag van waanzin. Hij gaf haar de naam van zijn zoon Henoch en bevolkte haar met reuzen, die om hun misdadigheid met de zonvloed werden gestraft.' Volgens Maro zou de bijbelse Nimrod de vesting na de zondvloed hebben herbouwd, omdat hij de 'hemel trachtte te bereiken'. Een verwijzing misschien naar de bouw van de toren van Babel? Deze zou dan niet in Babylon, maar op het tempelplateau in Baalbek hebben gestaan. Na de zondvloed werd het land andermaal gekoloniseerd. De goden zochten nieuwe gebieden en er vestigden zich mensen in Soemerië. In de Bijbel wordt Baalbek ook 'Beth Sjemesj' genoemd, 'het huis van Sjamasj'. Ook in Beneden-Egypte bevond zich een Beth-Sjemesj, dooe de Egyptenaren zelf On genoemd (Grieks: Heliopolis). Volgens een overlevering streed de god Baäl (naar wie Baalbek werd genoemd) met Mot vanwege een 'stralende steen'. deze steen stelde Baäl in staat met zowel de hemel als elke plaats op aarde contact op te nemen: 'Het is een ding dat woorden uitzendt, een steen die fluistert. De mensen zullen zijn boodschappen niet kennen, de massa's op aarde ze niet begrijpen.' Volgens de sage troonde Baäl op de 'hoogte van Zaphon', een verwijzing naar Baalbek. Mogelijk was zo'n fluistersteen het voorbeeld van orakelstenen, 'navels' genaamd. Ons woord navel is weer afgeleid van het Soemerische NA.BA(R), wat 'glimmend lichte steen die verklaart' betekent. Door Soemeriërs, Babyloniërs en Assyriërs werd get oostelijke Middelandse Zeegebied Tilmun genoemd. Maar aan welk legendarisch land werd die naam ontleend? Tilmun heeft ons al voor bijna evenveel raadselen geplaatst als het legendarische Atlantis. 'In Tilmun krast de raaf niet, de leeuw doodt niet; de wolf doodt niet het lam, onbekend is de zaden-etende beer. De zieke zegt niet 'ik ben ziek', de oude vrouw zegt niet 'ik ben oud', de oude man zegt niet 'ik ben oud'.' Het zou gelegen zijn aan de 'monding van de rivieren. Nabij Baalbek ontspringen twee rivieren en evenals de Libanon is het een bergland, en de plaats waar Sjamasj opstijgt. Tilmun wordt ook vermeld als rijke handelspartner van de Assyrische koningen en dan zou ook Phoenicië bedoeld kunnen zijn. Nadat Enkidu de 'hemelstier' heeft overwonnen, besluiten de goden dat hij doet moet. Na Enkidu's dood gaat Gilgamesj op weg naar het zuiden en komt bij het Sinaï-gebergte. Daar 'waar zij dagelijks opstijging en afdaling bewaken, hoog boven verweven met de hemelband, diep beneden met de onderwereld, houden 'schorpioenmensen' aan de bergpoort de wacht, wier vreselijkheid enorm is, wier aanblik de dood is, wier afschrikwekkende glans bergen omhult, die over Sjamasj waken als hij opstijgt en afdaalt.' Er lijkt een twee raketbasis op de berg Sinaï te zijn. TIL.MUN betekent 'land van het leven'. De Ararat ligt op het velengde van de lijn tussen beide Heliopolissen. Jeruzalem is een der oudste steden van de mensheid. Reeds in Egyptische optekeningen uit de 19e eeuw v.C. komt de stad als 'Urusjalim' voor als stichting van de god Sjalim, welke door de experts gelijk gesteld werd met de Soemerische god Sjamasj. In de Haggada staat over de Voortijd: 'De nakomelingschap van de verbinding tussen de negelen (Nefilim) en de vrouwen van Kanaän waren de reuzen roemrucht om hun kracht en zondigheid. Ze dragen vele namen; één daarvan is de naam Rephaïm.' Een van de laatste halfgoden was de in Beth Sjemesj (Baalbek) geboren Samson. Jeruzalem lijkt het communicatiecentrum van de Annunaki-Nefilim geweest te zijn. In het apocriefe boek, het 'Boek der Jubeljaren', ook wel 'Openbaring van Mozes' genoemd, staat dat er vier oorden Gods op aarde waren: de Tuin der Eeuwigheid in het Cedergebergte, de 'Berg van het Oosten' - de Ararat -, Sinaï en Zion (Jeruzalem). 'Tuin der eeuwigheid, de allerheiligste, is het thuisoord van de Heer; en de berg Sinaï, in het centrum van de woestijn; en de berg Zion, het middelpunt van de navel van de wereld. Deze drie werden geschapen als heilige oorden, met elkaar verbonden.' Voor binnenvliegende piloten moest om zich te kunnen oriënteren op Memphis of Heliopolis op drie kunstmatige bergen: de piramides van Gizeh! De bouwers van deze piramides moeten geniale mathematici en architecten zijn geweest. Maar wie waren deze bouwers? Volgens Herodotus had farao Cheops de grootste piramide gebouwd met behulp van 100.000 slaven, maar Herodotus leefde 2000 jaar na Cheops en had zijn inlichtingen van Egyptische tempeldienaars gekregen, die mogelijk dezelfde overdrijvingen in hun vertellingen inlasten als huidige Egyptische gidsen. De Arabische schrijver Masaudi in de tiende eeuw schreef echter dat de twee grootste piramides gebouwd werden door Surid, een der eerste koningen van Egypte voor de zondvloed. De Arabische historicus en arts Abu Sa'id el Balchi ontcijferde de toen nog aanwezige inscriptie op de buitenbekleding van de piramide. Hieruit bleek dat de piramide ruim 73.000 jaar oud moet zijn. Egyptologen wijzen echter de Arabische dateringen van de hand en gaan uitsluitend af op het getuigenis van Herodotus. De enige authentieke inscriptie die de faraonaam Cheops vermeldt vertelt dat Cheops de tempel NAAST de Piramide en de Sfinx liet bouwen - dat twee andere bouwwerken derhalve al bestonden. De Sfinx wordt gewoonlijk pas aan Cheops' opvolger, farao Chefren, toegeschreven. Latere inscripties noemen de piramides ook 'hemelbergen'. De zoon van de legendarische kalief Haroen al Rasjid, kalief Al Mamoem, wilde in het jaar 820 in de piramide doordringen omdat hij vernomen had van werkelijk sprookjesachtige zaken die erin verborgen zouden zijn. Er zou een geheime kamer zijn, waar zich niet alleen hemelkaartem en kaarten van de aarde bevonden, maar ook 'wapens die nietroestten' en 'glas dat gebogen kon worden zonder te breken'. Hoe exact de daar mogelijk aanwezige kaarten zouden kunnen zijn bewijst wel de 'Piri Reis-kaart', die in 1513 door de Turkse marine-officier Piri Reis Ibn Haji Mehmed getekend was 'op basis van 20 verschillende kaarten', zoals Piri Reis zelf aangeeft, en waarvan de oudste dateerde uit de tijd van Alexander de Grote. De Piri Reis-kaart toont de kusten van Frankrijk, Spanje en West-Afrika met ongelooflijke precisie, voorts Midden- en Zuid-Amerika, met inbegrip van het Andesgebergte, dat pas in 1530 door Francisco Pizarro werd ontdekt. Het bijzonderste is wel dat beneden Vuurland naar de Zuidpool (Antartica) een landbrug is getekend, die eveneens buitengewoon gedetailleerd mag heten. De kaart toont namelijk de precieze details van de sinds 11.000 jaar onder 'eeuwig' ijs bedolven noordkust van Antartica, waaronder de landbrug die inderdaad voor de IJstijd bestond. Pas opmetingen van het zuidelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan in 1957/1958 bewezen dat de Piri Reiskaart van een ongelooflijke nauwkeurigheid was. Ondanks de nauwkeurigheid valt een zekere vertekening op die de indruk wekt dat ze van grote hoogte werd opgenomen. De kaart toont de aarde zoals ze vanuit een satelliet, die hoog boven Caïro zweeft, wordt waargenomen. Met andere woorden: van boven de Grote Piramide van Gizeh. Hier vlakbij ligt Heliopolis, het Bijbelse 'On', de heilige Egyptische stad van de zonnegod Re. Volgens Oudegyptische overlevering werd de wereld op de heuvel van Heliopolis geschapen. Op deze heuvel was de aankomstplaats van de goden en ze stegen vandaar ook weer op naar de hemel. ûn vervoermiddel was de 'Ben-Ben' ('de Hemelbark'). De mythe van 'Ben-Ben' wortelt in de eerste drie dynastieën van het Oude Rijk (2900-2040 v.C.), en misschien zelfs in de eeuwen daarvoor en bestond derhalve sedert het begin van het rijk der farao's. De oorspronkelijke naam van Heliopolis -Junu- betekent 'pijlerstad'; men kan echter ook zeggen 'raketstad'. In Griekse sagen wordt Heliopolis geassocieerd met de 'zon-achtige vogel Phoenix', mogelijk een foutieve vertaling van het woord 'benu' benvogel. Volgens Ovidius in zijn 'Metamorfosen' wordt de Phoenix om de 500 jaar in Heliopolis verband om daarna uit zijn eigen as herboren te worden. De uit zijn eigen as symboliseerde de start van een raket. De zogenoemde Oenas-tekst in een piramide-inscriptie van farao Oenas uit de 5de dynastie (2563-2423 v.C.) klinkt als een contemporain verslag van een dergelijke raketstart: "geslagen wordt voor hem, Oenas, een bordes, opdat hij daarvan naar de hemel opstijgt. En hij stijgt op op de rook van de grote rookontwikkeling. Hij vliegt en zet zich op de lage troon die in uw schip is, O Re (...) De hemel spreekt, de aarde trilt, de aarde beeft; beide gebieden der goden roepen, de grond barst open als hij over het gewelf vaart. De aarde lacht, de hemel glimlacht als de koning naar de hemel opstijgt. De hemel juicht hem toe, de aarde beeft voor hem. De donderende storm drijft hem aan, het dondert gelijk Seth. De hemelwachters openen de deuren voor hem (...) Zij zien de koning vliegen als een valk, als een god. Om te leven bij zijn vaders, om te eten met zijn moeders. De koning is een hemelstier, wiens buik vol magie van het vlammeneiland is. Hij vliegt, deze koning Oenas, weg van jullie, van jullie stervelingen. Hij is niet van de aarde, hij is van de hemel. Deze koning vliegt gelijk een wolk naar de hemel, gelijk een vogel.'
Ben benieuwd wat jullie er over denken. Ik vond het op zijn minst vermakelijk en in zekere zin zelfs wel aannemelijk.